-
1 zij heeft diep in haar beurs getast
zij heeft diep in haar beurs getastVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij heeft diep in haar beurs getast
-
2 willig
-
3 wind
2 [scheet] wind♦voorbeelden:bestand zijn tegen weer en wind • be wind and weatherproofgeen zuchtje wind • not a breath of wind, dead calmeen bijtende/veranderlijke wind • a biting/gusty windeen felle wind • a fierce windeen harde/krachtige wind • a high/powerful windzwakke/matige wind • light/moderate breezede wind draaide naar het oosten • the wind veered round to the eastde wind draait • the wind is changing/turningde wind gaat liggen • the wind is droppingde wind van voren krijgen • 〈 figuurlijk〉 get lectured at, have the book thrown at onede wind kwam van zee • the wind was blowing onshoremaak niet zo'n wind met die deur • don't make such a draught with that dooriemand de wind uit de zeilen nemen • 〈 figuurlijk〉 steal a march on someone, take the wind out of someone's sailser staat niet veel wind • there's not much (of a) windkijken uit welke hoek de wind waait • see which way the wind blows, play it by earde wind zat in de goede hoek • the wind was from the right quarterwind achter/tegen • tail/head windmet de wind mee • with the windwind tegen hebben • walk/sail against the wind, have a head wind; 〈 figuurlijk〉 sail against the wind/currentmet alle winden (mee)waaien/draaien • trim one's sails (according) to the wind, swim with the tidetegen de wind in • against the wind, into the teeth of the windvan de wind kan je niet leven • you can't live on air/nothing〈 figuurlijk〉 het gaat hem voor de wind • he's doing well/flying higher als de wind vandoor gaan • be off like a shot/(greased) lightning -
4 means-tested
means-tested -
5 een willige markt
een willige marktVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een willige markt
-
6 in de wind gaan
in de wind gaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in de wind gaan
-
7 tasten
1 [de hand zoekend bewegen] grope2 [reiken] dip♦voorbeelden:zij heeft diep in haar beurs getast • 〈 met betrekking tot gulheid〉 she has been very generous; 〈 met betrekking tot aankoop〉 she has paid a lot of money (for that) -
8 kalm
♦voorbeelden:kalm worden • calm (down)kalm jij! • (will you) be quiet!kalm aan doen met • go easy on -
9 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
10 liquidatie
2 [met betrekking tot transacties] liquidation ⇒ winding-up, break-up, dissolution, 〈 op beurs ook〉 settlement♦voorbeelden:2 in liquidatie gaan • go into liquidation, wind up (one's affairs) -
11 order
n. volgorde, orde; stand; bevel; bestelling--------v. ordenen; bestellen; bevelen; leidenorder1[ o:də]1 orde 〈 ook biologie, natuurkunde, wiskunde〉 ⇒ stand, rang, (sociale) klasse/laag; 〈 formeel〉 soort, aard2 (klooster/ridder)orde♦voorbeelden:clerical order • geestelijke stand/cleruspoetry of a high order • eersteklas poëzie〈 Brits-Engels〉 in/of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • in de orde (van grootte) van, ongeveer, om en (na)bij¶ 〈 Brits-Engels〉 an order to view • een bezichtigingsbriefje 〈 van makelaar gekregen, tot bezichtiging van huis〉take (holy) orders • (tot) priester (gewijd) worden〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • zoals, in de stijl van3 bestelling ⇒ order, levering(sopdracht)♦voorbeelden:make/issue an order • een bevel uitvaardigenobey orders • een bevel/bevelen gehoorzamen/opvolgentake one's orders from • zijn bevelen krijgen van/uitby order of • op bevel/in opdracht vanon doctor's orders • op doktersvoorschriftbe under orders to • bevel (gekregen) hebben teunder the orders of • onder bevel/aanvoering vanorder to pay • betalingsmandaatorder to transfer • (giro-)overschrijvingorder for payment • assignatie, betalingsopdrachtissue an order for the payment of • opdracht/order geven tot uitbetaling vancheque to order • cheque aan orderpayable to the order of • betaalbaar aan de order van3 two orders of French fries • twee porties friet/patatplace an order for something • iets bestellenbe on order • in bestelling/besteld zijn→ tall tall/1 (rang/volg)orde ⇒ op(een)volging2 ordelijke schikking/inrichting/toestand ⇒ orde(lijkheid), ordening; geregeldheid, netheid; 〈 leger〉 opstelling; stelsel, (maatschappij)structuur4 orde ⇒ tucht, gehoorzaamheid5 bedoeling ⇒ doel, intentie♦voorbeelden:in order of importance • volgens/in (volg)orde van belangrijkheidout of order • niet in/op volgordethe order of things • de orde der dingenin good order • piekfijn/netjes in ordeleave one's affairs in order • orde op zaken stellenput/set something in order • orde scheppen in ietsout of order • defect, buiten gebruik/werking3 Order! (Order!) • Tot de orde!rise to a point of order • een procedurekwestie stellencall someone to order • iemand tot de orde roepencall (a meeting) to order • een vergadering voor geopend verklaren〈 formeel〉 in order • in orde, in overeenstemming met de regels, geoorloofdbe out of order • buiten de orde/het reglement van orde gaan 〈 van spreker〉; (nog) niet aan de orde zijn 〈 van voorstel, zaak enz.〉keep order • de orde bewaren/handhavenin order to • om, teneinde————————order21 bevelen ⇒ het bevel hebben/voerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ordenen ⇒ in orde brengen, (rang)schikken2 (een) bevel/order/opdracht geven ⇒ het bevel geven (tot); verordenen, gelasten; verzoeken om; voorschrijven 〈 van dokter〉♦voorbeelden:order someone a month's rest • iemand een maand rust voorschrijvenhe ordered the troops to open fire • hij gaf de troepen bevel het vuur te openen¶ order someone about/around • iemand (steeds) commanderen/voortdurend de wet voorschrijvenorder home • naar huis/het vaderland (terug)sturenorder someone off • van/uit het veld sturen 〈 van scheidsrechter〉order round • laten komen/halen→ order out order out/ -
12 open
adj. open; bloot; eerlijk; vrij (een baan is beschikbaar)--------n. open plaats; ruimte; openlucht--------v. openen; openmaken ; beginnen; alert zijn; openen (bij zang); openen (van benen)open1[ oopən] 〈zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:bring into the open • aan het licht brengen, bekend/openbaar makencome (out) into the open • open kaart spelen 〈 van iemand〉; aan het licht komen, ruchtbaarheid krijgen 〈 van iets〉in the open • buiten(shuis), in de open lucht; in het open/vrije veld, op het land; in volle zee————————open21 open ⇒ geopend; met openingen; onbedekt, niet (af/in)gesloten, vrij2 open(staand) ⇒ beschikbaar, onbeschut; vacant; onbeslist, onbepaald3 openbaar ⇒ (algemeen) bekend, duidelijk, openlijk4 open(hartig) ⇒ oprecht, mededeelzaam♦voorbeelden:open book • open(geslagen) boekkeep one's eyes open • goed opletten, uitkijken〈 figuurlijk〉 with one's eyes open • bij zijn/haar volle verstand, weloverwogen〈 figuurlijk〉 you bought that old car with your eyes open • je wist wat je deed toen je die oude auto kochtopen harbour • ijsvrije havenopen passage • vrije doorgangopen prison • open gevangenisopen sandwich • canapé, belegde boterhamin the open air • buiten(shuis), in de open luchtopen to • toegankelijk vooropen question • open vraagopen return ticket • retourkaartje geldig voor onbepaalde duur〈 juridisch〉 open verdict • juryuitspraak met betrekking tot een overlijden waarbij geen melding wordt gemaakt van de juiste doodsoorzaakit is open to you to • het staat je vrij tethere are four courses open to us • we kunnen vier dingen doen/wegen inslaanlay oneself (wide) open to • zich (helemaal) blootstellen aanthrow open • opengooien, openstellen 〈 bijvoorbeeld voor publiek〉open hostilities • openlijke vijandighedenopen letter • open briefopen secret • publiek geheimbe open with • open kaart spelen metopen day • open dag/huisopen examination • openbaar examenopen shop • werkplaats waar zowel leden als niet-leden van een vakvereniging mogen werkenwith open hands/an open hand • gul, royaalkeep open house • erg gastvrij zijnopen marriage • vrij/open huwelijkhave/keep an open mind on • openstaan voorwith open mouth • sprakeloos van verbazinglay oneself open to ridicule • zich belachelijk makenbe open to an offer • bereid zijn een aanbod in overweging te nemen————————open31 opengaan ⇒ (zich) openen, geopend worden4 opendoen ⇒ de deur openen; (een boek) openslaan♦voorbeelden:open into/onto the garden • uitkomen in/op de tuin4 I opened at page 58 • ik deed/sloeg het boek open op bladzijde 58II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 openen ⇒ voor geopend verklaren, starten3 openleggen ⇒ toelichten, openlijk meedelen4 openstellen ⇒ ontvankelijk/vatbaar maken, verruimen♦voorbeelden:open a credit • een krediet openenopen a new road through the jungle • een nieuwe weg aanleggen door de rimboeopen fire at/on • het vuur openen op -
13 ruim
ruim1〈 het〉1 [scheepvaart] hold————————ruim23 [open, onbelemmerd] free4 [veel kunnende bevatten; uitgebreid] large7 [niet bekrompen] broad♦voorbeelden:in de ruimste zin • in the broadest sensede wet ruim interpreteren • stretch/bend the lawruim van opvatting • broad-mindedII 〈 bijwoord〉1 (rather) more than ⇒ something/well over♦voorbeelden:ruim een uur • well over an hourdat is ruim voldoende • that is amply sufficient, that is plenty1 [met betrekking tot de wind] free♦voorbeelden: -
14 bag
n. zak; tas; handtas; koffer; beurs; notitieboek; wild op jacht meegenomen; uier (bij een koe, schaap, enz.); oogwal (veroorzaakt door gebrek aan slaap of vermoeidheid); honk, een van de vier honken bij honkbal (Honkbal); kleine hoeveelheid illegale drugs (Slang); lelijke vrouw (Slang)--------v. in zak, jas, koffer; doen; vangen (bij de jacht); te pakken krijgen; aanhouden, arresterenbag1[ bæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 zak ⇒ tas, koffer3 zakvormig voorwerp/lichaamsdeel♦voorbeelden:bags of room • plaats genoeg→ diplomatic diplomatic/————————bag2〈 bagged〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen zwellen/uitpuilen/uitzakken♦voorbeelden: -
15 big
adj. groot; omvangrijk; dik; gewichtigbig1[ big] 〈bijvoeglijk naamwoord; bigger; bigness〉1 groot ⇒ omvangrijk, dik, zwaar; (hoog)zwanger, (hoog)drachtig3 groot ⇒ ouder, volwassen♦voorbeelden:big money • grof geld, het grote gelda big woman • een grote/zware vrouwbig with child • (hoog)zwanger, op alle dagenbig business • het groot kapitaal, de grote zakenwereldhe is a big name in show business • hij heeft een grote naam in de showwereldthe big opportunity • de grote kans3 my big sister • mijn grote/oudere zus4 the Big Bang • de Grote Knal, oerknal, oerexplosie; omwenteling, Big Bang 〈 met betrekking tot de Londense beurs in 1986〉〈 informeel〉 have big ideas • ambitieus zijn, het hoog in de bol hebbenbig talk • grootspraak, gebluf5 big words • bombast, grote woordenhave a big heart • gulhartig zijnthat was very big of him • dat was erg grootmoedig van hemBig Brother • Big Brother, Grote Broeder 〈de dictator in Orwells roman ‘1984’〉〈 ironisch〉 big deal! • reusachtig!〈 vaak figuurlijk〉 bang/beat the big drum • de grote trom roeren, hoog van de toren blazen〈 techniek, technologie〉 big end • (grote) drijfstangkop, big endwhat's the big hurry? • vanwaar die haast?what's the big idea? • wat is hier aan de hand?————————big2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
16 the Big Bang
de Grote Knal, oerknal, oerexplosie; omwenteling, Big Bang 〈 met betrekking tot de Londense beurs in 1986〉 -
17 weak
adj. slap, zwak; breekbaar[ wie:k]4 waterig♦voorbeelden:have a weak head • zwakzinnig zijngo weak at the knees • slappe knieën krijgen 〈 met betrekking tot verliefdheid〉; op zijn benen staan te trillen 〈 van angst〉weak at/in physics • zwak/minder goed in natuurkundehave a weak spot for • een speciaal plekje in zijn hart hebben voor
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский